Verkleinwoord

22 juli 2012 | proza

Het uitzicht vanaf driehoog lijkt geknipt voor een VPRO-documentaire. Scherphollandse stapelwolken boven een Apeldoornse wijk. Aangeharkt, versgesnoeid, zomerklaar. Mijn moeder en haar schoonzus bespreken de buurt. Die daar heeft net een kindje gekregen, o, maar die was toch gescheiden? Welnee, die zit op de hoek. Zij van daar heeft geen man. Dus ook geen kindje. Twee weduwen aan de thee. Kleine woorden. Dat is genoeg.

Mijn bezoek is zeer welkom. Vooral ook omdat de iPad van mijn moeder niet aan het draadloos netwerk wil. Haar levenslange puzzelverslaving is sinds een paar weken 2.0 gegaan. Ik fix het probleem en zie haar warempel met iets van stoerigheid de mogelijkheden showen. ‘Kijk, zo kun je tegen zomaar iemand anders spelen!’ Haar schoonzus is nauwelijk onder de indruk. Moedertje, denk ik. Moedertje. Je bent een verkleinwoord geworden, een vertederd verkleinwoord.

Als ik wegrijd, staat ze te zwaaien op het balkon. Tengere armen, glimlach. Dapper mens.